(tekst afkomstig uit artikel van Dolph Kessler in de Leeuwarder Courant van 24 oktober 2015)
Sinds 2008 werk ik aan een lange termijn project om de nog in bedrijf zijnde postboten in de wereld te fotograferen. In 2008 begon ik met de Hurtigrute langs de Noorse westkust. Daarna stond de “Inside passage” op het programma, de postboot die van Vancouver langs de westkust van Canada zijn weg omhoog zoekt naar Alaska. Samen met reisauteur Gerrit Jan Zwier, met wie een trektocht over de aardbol altijd een intens genoegen is, zwierf ik op een postboot langs de Aleoeten en over de Saint Lawrence in Quebec. En nu, voorjaar 2015, ga ik met de postboot langs de westkust van Groenland.
Het kenmerk van een postboot is dat die, in tegenstelling tot cruiseschepen, een functioneel doel heeft: het vervoer van goederen en passagiers naar havens die in het algemeen over land niet of moeilijk bereikbaar zijn. Dat geldt al helemaal voor Groenland waar geen autowegen tussen de spaarzame nederzettingen zijn. Vliegen kan natuurlijk wel, maar dat is duur. Dus de postboot is voor de 55.000 Groenlanders een vaak en veel gebruikte vorm van openbaar vervoer.
De postboot legt een traject van bijna 1600 kilometer af tussen Qaqortoq in het zuiden via Nuuk, de hoofdstad van Groenland, naar Ilulissat, dat halverwege de westkust van Groenland ligt. Onderweg worden negen andere havens aangedaan. De totale reis heen en terug duurt een week. Er is slechts één boot in bedrijf – de Sarfaq Ittuk – die met uitzondering van januari, februari en maart het hele jaar door vaart en uitsluitend passagiers vervoert.
Ik besluit deze reis vroeg in het seizoen te maken; er ligt dan nog sneeuw en dat heeft zo zijn eigen charme. Dat het in 2015 de strengste winter in dertig jaar zou worden, wist ik natuurlijk niet. Op 20 mei had ik nog steeds de staart van de winter te pakken in plaats van het begin van de lente. De temperaturen kwamen nog niet boven nul uit. Mijn vlucht naar Zuid-Groenland werd een dag uitgesteld vanwege hevige sneeuwbuien. Gelukkig werd het daarna helder en ging de wind liggen. Maar het landschap had nog een winters karakter, overal lag sneeuw, bloemen waren er niet te zien.
In Qaqortoq, waar ik aan boord ga, spreek ik met de eigenaar van het Thaise restaurant. Hij maakt zich zorgen over zijn dorp van veertienhonderd inwoners dat in inwonertal terugloopt, waardoor zijn omzet daalt. Ook van de cruiseschepen moet hij het niet hebben; ze blijven gemiddeld slechts een of twee uur liggen, waarbij honderden, soms zelfs duizenden toeristen het stadje overspoelen. Het all inclusive karakter van deze cruises betekent echter geen handel voor hem. Dat is anders met de lokale bevolking die aan het eind van de maand haar loon krijgt, en waarvan een aantal dat vervolgens wegdrinkt in een roes die een paar dagen duurt. Met deze dronken Inuit had de Thai weinig op: ze vernielden zijn spullen, schrokken andere bezoekers af en waren, eenmaal in slaap gevallen, met geen mogelijkheid meer de zaak uit te krijgen. Ook nu, net als op de reizen langs de Aleoeten en de Saint Lawrence, hoorde ik weer hetzelfde trieste verhaal over de native people, de oorspronkelijke bevolking. Sommige Groenlanders kunnen, na de teloorgang van de oude levensstijl en tradities, hun leven niet meer een echt positieve draai geven.
Ik kon vroeg in de avond inchecken. Er gingen nog vijf andere toeristen aan boord, voor de rest waren het Groenlanders, zeker honderd of meer. Alleen in het hoogseizoen (juli en augustus) overheerst het toerisme. Per jaar gaan er slechts tweeduizend toeristen mee. Vergelijk dat eens met de Hurtigrute; op dat traject zijn in de zomer op één dag waarschijnlijk wel tweeduizend vakantiegangers op weg naar hun bestemming.
Sarfaq Ittuk is een vriendelijke boot; hutten en maaltijden zijn uitstekend verzorgd. In de haven ligt nog veel ijs, buiten op zee drijven ook grote ijsbergen, afkomstig van Oost-Groenland. De volgende twee dagen varen we rustig omhoog, meestal kunnen we aanleggen, soms moeten passagiers worden opgehaald met een klein bootje. Het binnenlopen van de postboot is overal een echte gebeurtenis, het halve dorp loopt uit. Kinderen komen terug van weggeweest (school) of vertrekken juist voor een studie in Denemarken. Verdrietige en blije gezichten. Omhelzingen.
In de hoofdstad Nuuk (18.000 inwoners) blijven we langer liggen. Ineens zijn we weer in een min of meer Westerse wereld, met winkels en mode. Er zijn zelfs drie stoplichten te zien. Nog net geen McDonald’s.
Sisimiut is de laatste echt ijsvrije haven aan de westkust van Groenland die het hele jaar door bereikbaar is. Het stuk naar Aasiaat en Ilulissat wordt pas vanaf eind april bevaren. Ik heb geluk. Door de strenge winter heeft de boot de afgelopen weken dit laatste stuk moeten schrappen. Nu, op 23 mei, is het pas de tweede keer dat de reis helemaal kan worden volbracht. Gelukkig maar, anders had ik voor veel geld moeten vliegen. In de Labradorzee is het ijs van de afgelopen winter tegen de kust gedreven. De Sarfaq Ittuk kan erdoorheen maar moet zeer voorzichtig varen. Het knalt en het schudt dat het een lust is. Ik ben om drie uur ’s nachts al op. Passagiers mogen op de brug komen. Terwijl de stuurlui grapjes maken en de radio een vrolijk deuntje speelt, baant de boot zich met veel geweld een weg door het ijs. Het is hier boven de poolcirkel nog volop licht. Nadat de bewolking is opgetrokken en de zon doorkomt, wordt het helemaal prachtig.
Twee uur te laat komen wij in Aasiaat aan. Ik ontmoet er Anita en Bend, een Deens echtpaar op leeftijd. In de jaren vijftig heeft Anita een deel van haar jeugd in Aasiaat doorgebracht. Haar vader was er de eerste tandarts. Ook nu legt de postboot slechts kort aan, net lang genoeg om op deze pinksterdag even een blik te werpen in de lutherse kerk die volstroomt met gelovigen. De Denen zijn er goed in geslaagd de oude Inuit-religie te verdrijven. Wel jammer, want deze natuurgodsdienst kende indrukwekkende goden en rituelen, en mooie symbolen.
De laatste vier uur op de postboot zijn voor het traject naar Ilulissat en dit is verreweg het spectaculairste deel van de tocht. Voorzichtig moet de postboot zijn weg zoeken door een veld van ijsbergen van soms wel 80 meter hoog, en die afkomstig zijn van de Kangiagletsjer. Niet voor niets staat dit gebied op de werelderfgoedlijst van de Unesco. Inmiddels heeft de gletsjer zelf zich 40 kilometer landinwaarts
teruggetrokken. De gehele fjord ligt echter vol met afgebroken stukken die als kleine maar ook als supergrote ijsbergen met een snelheid van 30 meter per dag de zee in drijven. De fjord zelf is 700 meter diep, de zee slechts 300 meter, met als gevolg dat de hele grote jongens weken- en soms maandenlang voor de monding van de fjord blijven liggen en pas hun weg kunnen vervolgen als ze voldoende gesmolten zijn om weer verder te drijven. Wie weet is de Titanic honderd jaar geleden wel door een ijsberg van deze gletsjer ten onder gegaan.